De onverwachte tocht van Jan van den Driesschen, of: de noodzaak van een transnationaal perspectief op verzet en vervolging
Door prof. dr. Ismee Tames
Bij het onderwerp Verzet en Tweede Wereldoorlog denken we doorgaans aan morele lessen: over wie ‘goed’ was en wie ‘fout’, over ‘Nooit meer Auschwitz’, over burgerschap, vrijheid en ‘wat zou ik zelf doen’. Een meer wetenschappelijke benadering kan tot een ander perspectief op het onderwerp leiden. Het onderzoeken van de ervaring van vervolging en verzet – oftewel: met een open geest op ons laten inwerken wat mensen toen deden en meemaakten – draagt bij aan meer inzicht en beter begrip in menselijke keuzes en omstandigheden in oorlogstijd.
We kunnen ook iets anders doen. Namelijk proberen de ervaring van verzet en vervolging te begrijpen, oftewel: met een open geest op ons te laten inwerken wat mensen toen deden en meemaakten De mensen toen leefden namelijk niet opdat wij ‘wijze lessen’ konden trekken. Als we écht iets willen leren, moeten we openstaan voor het geleefde leven van de mensen toen en van daar uit leren reflecteren op ons eigen handelen.
Kortom, laten we de morele oordelen en lessen niet tot de alfa en omega van onze interesse blijven verheffen. Mensen langs de maatlat leggen van ‘held’, ‘avonturier’, of ‘eigenlijk toch best fout’ is niet alleen aanmatigend, maar het ontneemt ons ook de kans te reflecteren op hoe anderen omgegaan zijn met moeilijke keuzes, ingewikkelde dilemma’s, botsende verantwoordelijkheden en plotselinge wendingen; met de hogedrukketel waarin een samenleving verandert in een periode van oorlog, bezetting en vervolging.
Wanneer de morele lessen en de maatlat van ‘goed’ en ‘fout’ niet langer afleiden, valt opeens op dat de ervaring van veel mensen die destijds met verzet en vervolging te maken kregen een transnationale ervaring was .Verzet en vervolging waren ervaringen die zich niet alleen afspeelden in Nederland, of met Nederlanders. Verzet en vervolging bracht mensen juist vaak over meerdere landsgrenzen: een transnationale ervaring.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog golden er bovendien andere grenzen dan de oude staatsgrenzen. De enige grens die er echt toe deed was die van Hitlers Derde Rijk, tussen bezet en onbezet Europa. Wanneer we denken vanuit hedendaags perspectief, dan denken we waarschijnlijk aan Nederlands, of Nederlands- Indisch grondgebied. Maar wanneer we aan de bepalende grenzen van ‘toen’ denken, dan moeten we de grenzen van het door Duitsland en zijn bondgenoten bezette Europa (en Azië) voor ogen houden. Dát was de geografische ruimte die voor de tijdgenoten relevant was. De echte grenzen liepen tussen fascistisch bezet gebied en niet-fascistisch en dus onbezet gebied.
Tijdens het Jaar van Verzet zal speciale aandacht binnen ons onderzoek uitgaan naar Nederlanders die op uiteenlopende manieren met verzetsdaden in aanraking kwamen. Deze mensen kregen vaak te maken met mensen van andere nationaliteiten. Zij kwamen soms vanwege tewerkstelling, vlucht of vervolging zelf over de Nederlandse staatsgrens, of zij kregen te maken met mensen die juist in Nederland terechtkwamen. Dat waren bijvoorbeeld vluchtelingen uit Duitsland die in 1940 klem kwamen te zitten, maar ook vertegenwoordigers van het bezettingsapparaat die vanuit Duitsland, Oostenrijk en via allerlei plekken in bezet Europa naar Nederland werden overgeplaatst. Rijkscommissaris Seyss-Inquart en SS-er Rauter, beiden geboren in Oostenrijk, zijn hier treffende voorbeelden van. Hoewel de wereld tijdens de bezetting in menig opzicht kleiner werd door bijvoorbeeld beperkingen in reizen en communicatie, bleek in veel andere opzichten de wereld veel groter dan ooit gedacht. Een transnationaal perspectief is niet alleen belangrijk voor onze kijk op verzet. Het is ook interessant om collaboratie en vervolging eens door die bril te bekijken.
Het thema verzet is decennialang door een erg nationale bril bekeken. Onderzoek en maatschappelijke discussies stonden in het teken van het Nederlandse verzet. Decennialang waren verhalen over het Nederlandse verzet belangrijk voor het nationale zelfbeeld. Maar deze verhalen dragen niet perse bij aan inzicht in de ervaring van mensen tijdens de oorlog.
Het transnationale perspectief kan dus helpen de verschillende projecten en initiatieven tijdens het Jaar van Verzet anders dan op de traditioneel nationale manier vorm te geven. Welke andere mensen en contacten vallen dan opeens op? Welke andere plekken zijn eigenlijk relevant, En hoe plaatst deze kennis wat er is gebeurd in een ander licht?
Een voorbeeld van een transnationaal perspectief is verhaal van Jan van den Driesschen. Zijn onverwachte reis laat de noodzaak zien van een transnationaal perspectief op verzet en vervolging, namelijk de noodzaak de ervaring van verzet en vervolging te zien als letterlijk en figuurlijk grensoverschrijdend en diepgaand beïnvloed door ontmoetingen met niet-Nederlanders en buiten Nederlands grondgebied.
Jan van den Driesschen was een doodnormale, Nederlander die in 1940 door de oorlog overvallen werd. Toen de oorlog uitbrak was hij 36 jaar en woonde met zijn gezin bij Rotterdam. Van den Driesschen was behanger van beroep, hoewel hij eerder marinier was geweest, oa. in Nederlands-Indië. Ook in de meidagen van 1940 had hij gevochten, kort daarop nam hij het civiele leven weer op zich. Desalniettemin begon zijn leven al snel te veranderen.
Van den Driesschen kreeg bericht van een kennis in Noord-Frankrijk die hem vertelde een ontsnapte Engelse krijgsgevangene onder zijn hoede te hebben. De jongeman wilde terug naar Engeland en vroeg zich af of dat niet gemakkelijker via Rotterdam zou kunnen? Jan ontving de soldaat, Mitchell heette hij, bij hem thuis en zorgde voor een onderduikplek – waarschijnlijk zonder het woord ‘onderduik’ al te kennen.
Op zoek naar ontsnappingslijnen kwam Jan in contact met een van de eerste verzetsnetwerken in Nederland: de Geuzen. Zij voerden gesprekken over de vraag hoe Mitchell naar Engeland te krijgen.
Zo zorgde de bezetting ervoor dat behanger en marinier, vader en echtgenoot Jan van den Driesschen voor hem nieuwe en onbekende activiteiten ging ontplooien: via buitenlandse contacten een Engelsman een verstopplek geven (hij sprak niet eens Engels!), nadenken over hoe dit allemaal geregeld moest worden, welke nieuwe contacten en vaardigheden nodig waren, welke risico’s en verantwoordelijkheden genomen moesten worden.
Maar dan: eind 1940 werd een groot deel van de Geuzen-groep gearresteerd. Ook de naam van Jan van den Driesschen werd genoemd en op 2 december 1940 werd hij gearresteerd. Van Rotterdam werd hij naar de gevangenis in Scheveningen gebracht, het Oranjehotel. In maart 1941 volgde het proces tegen de groep. Dit was het eerste grote proces tegen een Nederlandse verzetsgroep. De ontzetting in het land was groot toen 18 mannen ter dood werden veroordeeld en 15 van hen kort daarop daadwerkelijk werden gefusilleerd. Dit was de eerste grote executie in bezet Nederland.
Van den Driesschen werd veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf; Zuchthaus. Samen met andere veroordeelden uit het Geuzen-proces werd hij op transport gesteld.
Typerend voor transporten van gevangenen was (en is) de ervaring van verwarring en isolatie. Vaak weten de gevangenen niet waar zij heen gaan en wat zij kunnen verwachten. Dit leidt tot speculaties en geruchten. Zo proberen zij zich voor te bereiden op de nieuwe situatie: hun nieuwe bestaan als gevangenen.
Een gevangenentransport is daarmee een liminale ervaring*. Een liminale ervaring is een gebeurtenis die een persoon losmaakt van eerdere identiteiten en plaatsen, en geschikt maakt voor de nieuwe plaatsen.
Zo wordt transport een liminale ervaring: je bent niet hier en niet daar. Tijdens het transport is de gevangene niet vrij, maar ook niet opgesloten in een gevangenis of kamp. Er bestaat een spanning tussen binnen en buiten. Vaak is er sprake van misbruik en geweld door de bewakers: ook dit is onderdeel van de voorbereiding op de identiteit die het onderdrukkende regime wil creëren, namelijk dat iemand niet langer een individu is, maar een object, een nummer, dat naar believen behandeld kan worden.
Met ongeveer 40 anderen, merendeels Geuzen, vertrok Jan van den Driesschen uit Scheveningen, via zijn geboorteplaats Arnhem naar de sombere gevangenis van Münster.
Na het Geallieerde bombardement op Münster in de zomer van 1941 werd Van den Driesschen samen met enkele anderen uit de Geuzengroep op vrachtwagens geladen en naar de gevangenis in Zweibrücken gebracht.
Jan van den Driesschen wist zich aan te passen aan het Duitse gevangenisregime, leerde de regels en gebruiken kennen, de straffen van het regime en de steun van andere gevangenen, mensen van allerlei slag en herkomst. Hij verwachtte eind 1942 vrijgelaten te worden, maar dat gebeurde niet. Zijn vrouw zat thuis en verwachtte hem ieder moment aan de deur, maar ze kreeg taal noch teken. Van den Driesschen bevond zich in een vacuüm. Hij was vrij in de zin dat zijn gevangenisstraf was uitgezeten, maar werd vastgehouden omdat door de totale mobilisatie van arbeidskracht voor de oorlogsinspanning de regels aan het veranderen waren. Om de oorlog te kunnen blijven volhouden begon het Nazi-regime namelijk zijn greep te versterken op iedereen, iedere arbeidskracht, binnen zijn machtsbereik. En wie al in een gevangenis zat, was een gemakkelijke prooi.
Na maanden onzekerheid werd Jan van den Driesschen weer op transport gesteld. Na een lange tocht vond hij zichzelf terug in een van de buitenkampen van het grote concentratiekamp Neuengamme. Daar bevond hij zich weer in een overgangssituatie: hij was overgegaan van het gevangenissysteem naar het concentratiekampsysteem.
Twee jaar heeft Van den Driesschen zich in de jungle van Neuengamme gehandhaafd, die uitgestrekte lappendeken van kampen en fabrieken waar tienduizenden omkwamen, waar hij opnieuw landgenoten ontmoette maar vooral ook mensen van talloze andere nationaliteiten uit bezet Europa. In het voorjaar van 1945 bevond hij zich in een van de laatste ontruimingstransporten van het buitenkamp Drütte. Het was een helse tocht: excessief geweld, bombardementen, gevangenen die lukraak werden doodgeschoten, onduidelijkheid over het doel van de reis. Uiteindelijk is hij – zwaar ziek – in concentratiekamp Bergen-Belsen door de Britten bevrijd. In de zomer van 1945 keerde hij terug naar Nederland. Enkele weken later ging hij weer aan het werk. Echt gezond werd hij nooit meer.
Waarom is dit voorbeeld van Jan van den Driesschen nu relevant voor het Jaar van Verzet?
Ten eerste. Zijn ervaringen en zijn tocht door Europa laten zien hoe mensen door de situatie van oorlog en vervolging uit hun normale levens werden geslingerd. Verzetsdaden kunnen dus nooit worden losgekoppeld van vervolging: zonder vervolging, geen verzet; zonder verzet, een andere dynamiek in de vervolging. Door verzet kwam Jan in de gevangenis, door de radicalisering van de vervolging kwam hij in het concentratiekamp.
Ten tweede. Kenmerkend voor dit verhaal is het grensoverschrijdende, het transnationale: Toen Jan van den Driesschen met handen en voeten probeerde te communiceren met soldaat Mitchell, hem probeerde te verstoppen en weg te smokkelen, deed Jan van den Driesschen nieuwe ervaringen op; toen hij met nieuwe mensen in contact kwam, die verzetsacties probeerden te ontwikkelen en uitvoeren, naar lijnen zochten naar vrij gebied, naar Engeland; toen hij werd verzwolgen door het Duitse repressie-apparaat en aan een tocht langs gevangenissen en concentratiekampen begon, gevuld met mensen uit heel bezet Europa.
Deze ervaringen met mensen uit allerlei delen van bezet Europa hebben hem opnieuw gevormd.
In mijn onderzoek gaat het mij juist om de concrete ervaringen van mensen in bezet Europa die in contact kwamen met mensen die zij in hun vooroorlogse leven waarschijnlijk nooit hadden ontmoet, en die op plekken kwamen waar zij onder normale omstandigheden nooit zouden zijn gekomen. Het nieuwe, het onverwachte, het grensoverschrijdende en transnationale zijn daarom belangrijk om voor ogen te houden als we invulling geven aan het Jaar van Verzet 2018.
*liminaliteit is een complex begrip: lees meer over dit begrip in de oratie van Ismee Tames ‘Over grenzen: liminaliteit en de ervaring van verzet’ (Universiteit Utrecht) via de website www.niod.nl
Ismee Tames (1976) is programmaleider War & Society aan het NIOD, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocide Studies in Amsterdam en Arq/Stichting 1940-1945 Hoogleraar Geschiedenis en Betekenis van Verzet tegen Oorlog en Onderdrukking aan de Universiteit Utrecht.